vrijdag 31 mei 2013

Beeldend vermogen

#1



Tekening van de zon, de maan en de sterren.
Getekend door een jongen, 4 jaar oud. Onderwerp: De ruimte.
De jongen die deze tekening heeft gemaakt, zit in fase 1: ‘krabbelfase’. Kenmerkend voor deze fase is dat de kinderen nog de grove motoriek hebben; zij kleuren vanuit de elleboog. Zij vinden het fascinerend dat er iets achterblijft op het papier, en dat er nog meer kleuren zijn.
De fase die hierop volgt, is fase 2a: ‘gecodeerde werkelijkheid’.
De begrippen die bij deze tekening horen, zijn ‘krabbels’, ‘lijnen’ en ‘functionele kleuren’.

Krabbels: Het begrip krabbels hoort bij deze tekening, omdat krabbels kenmerkend zijn voor deze periode. Kinderen krabbelen vaak maar wat, en het eerste wat jij zegt is: Mooi, maar wat is het? De kinderen weten zelf niet eens wat het is, de volgende dag is het weer iets heel anders.

Lijnen: Deze tekening bestaat grotendeels uit lijnen. Deze lijnen hebben verschillende kleuren en verschillende grootten. Zigzagbewegingen, ronde lijnen, horizontale lijnen en rechte lijnen.

Functionele kleuren: Kinderen gebruiken verschillende kleuren, om de objecten goed te kunnen onderscheiden van elkaar.

Toch maakt het kind bij deze tekening, gebruik van schemakleuren. Schemakleuren zijn cliché: groen gras, blauwe lucht. Het kind weet dat de sterren en de maan ‘geel’ zijn, en dat de ruimte eromheen zwart is. Op deze tekening is dat zichtbaar.



#2
Tekening van een verjaardagstaart, slingers, feest.
Getekend door een jongen, 4 jaar oud. Onderwerp: Feest.
De jongen die deze tekening heeft gemaakt, zit in fase 2a: ‘gecodeerde werkelijkheid.’ Kenmerkend voor deze fase is dat de kinderen de vormen nog meer willekeurig op het vlak plaatsen. Het kind tekent niet de werkelijkheid na, en tekent ook niet precies wat het weet. Het gaat vooral om het ‘hoe’ van dingen. De begrippen die hierbij horen, zijn objectkleuren, samengestelde vorm, koppoter, belang en verdringing,

Objectkleuren: Objectkleuren wil zeggen: met 1 kleur alles getekend, het is de kleur die wordt toegepast op het hele object. In deze tekening is vrijwel alles met dezelde kleur rood getekend, op 1 blauw kaarsje en 1 geel kaarsje na.

Samengestelde vorm: Een samengestelde vorm is een object dat uit meerdere delen bestaat (hij is dus samengesteld). Als je kijkt naar de taart op deze tekening, zie je dat deze samengesteld is.

Koppoter: Een koppoter kun je herkennen aan een gesloten cirkelvorm, waaraan lijnen zijn getekend. Kinderen hebben in deze fase dan een ‘mens’ getekend (menscodering). De koppoter wil dus zeggen: poten aan de kop. Op deze tekening is dat ook goed te zien, rechts van de taart.
Het is een groot hoofd, omdat het grote pratende hoofd, met die grote ogen, daar de aandacht op gericht is. Het lijfje krijgt minder aandacht.
à Later zal dit begrip uitgroeien tot kopbuikpoter: 2 gesloten cirkelvormen met daaraan lijnen, die staan voor de benen en de armen van de mens.

Belang en verdringing: Dit wil zeggen, dat het tekenen van een object stopt, omdat het in de knoop komt met een ander object. Dit is goed te zien bovenaan bij de kaarsjes op de taart. Het tekent niet verder, niet door de slingers heen. Ook is dit te zien in de slingers, links van de taart. Het overlapt elkaar niet.


 #3


De jongen die deze tekening heeft gemaakt, zit in fase 2b: ‘gecodeerde werkelijkheid.’ Kenmerkend voor deze fase is dat de kinderen ontdekken dat het blad een boven- en een onderkant heeft, en zal zijn tekening daar ook op richten. De tekeningen worden vooral aan de onderkant van het blad gemaakt, op de grondlijn.
De begrippen die bij deze tekening horen, zijn grondlijn, afzonderlijke plaatsing, symbolisch kleurgebruik, meerdere grondlijnen, omklapping.

Grondlijn: Het kind maakt gebruik van een grondlijn, onderaan het blad. Op deze tekening is dat goed te zien, bij de glijbaan en het mannetje.

Afzonderlijke plaatsing: Het kind tekent elk figuur in zijn geheel, naast de andere figuren, vanuit het standpunt dat waar één ding is niet tegelijkertijd iets anders kan zijn. Bovendien druist het in tegen zijn gevoel van duidelijkheid om van een figuur delen weg te laten omdat die toevallig achter iets anders verborgen zijn. Dat is op deze tekening ook goed te zien. Niks overlapt elkaar, alles staat netjes getekend.

Meerdere grondlijnen: Het kind maakt gebruik van meerdere grondlijnen. Een helemaal onderaan in beeld, bij de glijbaan en het mannetje, maar daarboven ook 1 waar de schommel en de wip op staan.

Omklapping: De zijkanten (in het rood) van de glijbaan zijn omgeklapt. Je kunt het vanaf deze kant niet zien, toch is het getekend, evenals de glijbaan zelf (in het blauw). 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten